Regie: Selma Susanna, adviezen: George Groot
`Zullen we spe-len?', vraag Sien.
Ot knikt ja. Maar hij zegt: `neen!'
Sien kijkt ver-baasd.
Is het nu `ja' of `neen'?
Ot schudt neen. Maar hij zegt: `ja'!
Nu moet Sien lach-en.
`Jij houdt me voor de mal!', zegt ze tegen Ot.
Maar Ot is stil.
Het is geen grap-je.
Ja en neen vindt hij moei-lijke woor-den.
Misschien wel de moei-lijk-ste woor-den die er zijn.
Sien vraagt: `Kom je nou?'
`Neen!' roept Ot.
Hij is boos.
Maar ei-gen-lijk wil hij wel graag met Sien spe-len.
Sien zegt: `Nou, ik speel wel met Trui.'
En weg is ze.
Daar zit Ot, al-leen.
Door die rot-woorden.
Ja, en neen.
Hij heeft ze nooit goed be-gre-pen.
Soms zegt Maatje `ja' tegen Va-der, als ze `neen' be-doelt.
Soms zegt Trui `neen' als ma-ma haar vraagt of ze stout is ge-weest.
Ot zag dat ze wèl stout was, dan is het toch `ja'?
Ot snapt het niet meer.
Hij weet wel dat hij hard moet hol-len om Sien in te ha-len.
Ze is al bijna bij de soos, waar het or-gel speelt.
`Ik be-doel ja!, roept hij haar ach-ter-na.